Sierduiven
J.Luchtmeijer


VOEDINGSPROBLEMEN TIJDENS DE FOK


Er kunnen zich tijdens de fok meerdere problemen met de voeding voordoen. Enkele ervan zullen we hier bespreken.


Aan bod komen:

de fok en voeding van kortsnavelige duiven

het met de hand grootbrengen van jongen

kalkgebrek bij de duivin


De fok en voeding van kortsnavelige duiven

Het fokken van kortsnavelige duiven is een kunst op zich. Deze duiven zijn veel moeilijker te fokken dan bijvoorbeeld mid- of langsnavelige rassen. Reeds voor de geboorte hebben deze dieren het moeilijker. Zonder hulp van fokker en voedsterduiven is de fok ervan eigenlijk niet mogelijk en zouden deze rassen al lang zijn uitgestorven.

Je kan je dan ook afvragen of in deze tijd van kritische “dierenbeschermers” het verantwoord is deze rassen nog te fokken. Bovendien dreigt er in Duitsland zelfs een verbod op de fok van kortsnavelige rassen!


Kortsnavelige Tsjeljabinske tuimelaar.


Aan de andere kant zijn de kortsnavelige rasduiven juist erg lieflijk en parmantig om te zien en is hun cultuur vaak zeer oud. Hoewel hier tegen in te brengen is dat vele kortsnavelige dieren vroeger als midsnavelig werden gefokt en door de jaren heen door de fokkers steeds kortsnaveliger werden gefokt.

Het zou in ieder geval verstandig zijn om bestaande midsnavelige rassen niet korter te fokken. Denk hier bijvoorbeeld aan de Oudduitse meeuwen. Deze worden nu ook zo kortsnavelig gefokt, dat ze hun eigen jongen vaak nog maar slecht kunnen voeren. Sommige fokkers gebruiken bij dit ras al voedsterduiven. Ook dreigt vanuit Duitsland de eis te komen Kazaanse tuimelaars weer extreem kortsnavelig te fokken. Aangezien er nu in Nederland en Duitsland al haast geen dieren meer voorhanden zijn, wordt dat het einde van de Kazaanse tuimelaar.


Opgroei met behulp van voedsterduiven.

Aangezien kortsnavelige duiven zelf hun jongen niet kunnen grootbrengen, zijn voedsterduiven nodig. Ze kunnen het niet omdat hun snavel te kort is om het door hun ouder opgegeven voedsel uit de korte, nauwe bek van hun ouder op te nemen. Dat lukt wel bij voedsterduiven met een langere snavel. Omgekeerd kan een kortsnavelig ras wel jongen van een ras met een langere snavel grootbrengen.  

Goede en betrouwbare voedsterduiven zijn dus van groot belang bij de fok van kortsnavelige rassen. Elke fokker heeft zo zijn eigen voorkeur voor het ras dat hij als voedster gebruikt. Zo gebruikt de één Stargarder sidderhalzen en een ander postduiven.


Seltsjoekse tuimelaars als voedsterduiven

voor Tsjeljabinskse tuimelaars.

Konya witstaarttuimelaars als voedsterduiven

voor Tsjeljabinskse tuimelaars.


Wij gebruiken voor de fok van onze Tsjeljabinskse tuimelaars meestal Seltsjoekse tuimelaars en Konya witstaarttuimelaars. Om de Tsjeljabinsker tuimelaars niet uitsluitend als eiproducenten te gebruiken wisselen we de eieren om, zodat zij ook  het hele proces van broeden, voeren enz. doorlopen.

Het gebruik van voedsterduiven vereist wel een hele administratie. Er moet goed vastgelegd worden welke eieren waar naar toegaan. Ook moet er niet een te groot tijdsverschil zitten tussen de legdata, anders komt het jong te vroeg of te laat uit het ei. In het eerste geval zijn de ouders daar nog niet klaar voor en hebben geen of te weinig kropmelk. In het laatste geval stappen ze vaak van het ei voordat dit uitkomt.

Eieren kunnen wel enkele dagen bewaard blijven voordat ze onder een broedend koppel worden gelegd. Men bewaart ze dan donker en koel en draait ze elke dag even.

Is het op de een of andere manier niet gelukt de eieren te verwisselen, dan bestaat zelfs de mogelijkheid om jongeren van enkele dagen onderling te verwisselen. Als er echter duidelijk al een veertekening aanwezig is, lukt dat niet meer.


Het uit het ei komen.

Een kortsnavelig jong heeft meer moeite om zich uit het ei te bevrijden dan een mid- of langsnavelig jong. Bij het uitkomen tikt het jong met zijn eitand tegen de binnenkant van de eischaal terwijl het zich langzaam om zijn as draait. Hierbij tikt het heel voorzicht een kapje van het ei, waardoor het naar buiten kan kruipen.

Bij een kortsnavelig jong, zeker bij een ras dat een sterk gewelfd voorhoofd moet hebben, tikt het jong met zijn voorhoofd in plaats van met zijn eitand tegen de binnenkant van het ei. Dit resulteert niet in het openen van het ei en zo’n jong sterft in het ei.

Fokkers van kortsnaveligen willen het jong dan nog wel eens helpen. Zodra ze het jong tegen het ei horen tikken, of als er al een kleine opening in het ei zit die niet groter wordt, pellen ze voorzichtig het ei verder open, waardoor het jong geboren wordt.

Vordert het jong heel traag, dan droogt het soms uit voordat het ei helemaal open is. Een beetje speeksel in de opening laten glijden, helpt soms.

Onze mening is dat hulp bij de geboorte van het jong niet nodig moet zijn. Als een jong al moeilijk uit het ei komt, is het toch meestal een zwak dier dat de eerste hindernis in zijn prille leven al niet kan nemen.


Het met de hand grootbrengen van jongen

Soms kan het nodig zijn om een jong zelf met de hand groot te brengen.

Dit is bijvoorbeeld nodig als het toch slecht gaat met de voedsterduiven bij de fok van kortsnavelige rassen. Maar ook kan het bij andere rassen voorkomen dat de ouder of ouders niet goed voeren. Zo kan een ouder weggevlogen zijn, door een roofvogel gegrepen of ziek zijn geworden. Bij enkele meeuwenrassen gaat de doffer na 10 tot 14 dagen al weer drijven waardoor de jongen niet meer of slecht worden gevoerd. Opsluiten van het koppel in de broedkooi helpt soms, maar helaas niet altijd.

Bij veel voorkomende, goed fokkende rassen zal het dan niet nodig zijn een enkel jong met de hand groot te brengen. Maar bij de zeldzame rassen, die bovendien vaak minder vitaal zijn, kan het wel nodig zijn, als men überhaupt nog jongen groot wil krijgen. Zeldzame rassen zijn niet voor niets zeldzaam. De basis is erg smal en er is daarom vaak sterke inteelt nodig. Wat niet wil zeggen, dat elk zwak dier in leven moet worden gehouden!


Techniek.

Bij het met de hand voeren moet men 2 à 3 keer daags proberen voeding in de krop van het jong te krijgen. Dit is lang niet altijd eenvoudig. Met het opgroeien van het jong wisselt de voeding en de manier waarop het toegediend moet worden.


Het zeer jonge dier.

Zelf hebben we geen ervaring met het voeren van pasgeboren jongen. Als voeding gebruikt men meestal het geel van een eidooier dat met een dun slangetje aan een injectiespuit in de krop van het diertje wordt gespoten. Als slangetje is een stukje fietsventielslang ideaal. Het is zacht en buigzaam en beschadigt het jong niet.


Tot 2 weken.

Zelf hebben we ervaring als het jong ongeveer 1 week oud is. Als voeding gebruiken we opfokvoer van jonge papagaaien wat goed met water tot een dunne pap is te bereiden. Ook lukt het goed met in de blender zeer fijn gemalen duivenvoer of kunstkorrel. Dit neemt veel water op en moet zeker na even staan goed verdund worden, anders ligt het “als een steen in de krop” en wordt het te langzaam verteerd.

Het geheel wordt in het begin ingebracht door middel van een injectiespuitje met daar op een stuk fietsventielslang. Dit moet enige lengte hebben om soepel door het snaveltje in de krop te worden gevoerd.

Later gebruiken wij een dikkere sonde op een grotere spuit, wat bij grotere dieren veel sneller gaat.


Voeren met een kleine spuit.

De grote voerspuit.


Van 2 tot 3 weken.

Na ongeveer 2 weken gaan we over op in water geweekt gewoon duivenvoer. Met de ene hand wordt het snaveltje open gehouden terwijl er met de andere hand voer wordt ingepropt. Dit vereist enige ervaring en doorzettingsvermogen, want het jong werkt in eerste instantie bepaald niet mee. Dit gebeurt 2 à 3 keer daags en neemt de nodige tijd in beslag.


Na 3 weken.

Na de derde week gaan we door met deze voeding maar proberen het jong ook zelf te laten eten.

Voordat we het jong gevoerd hebben nemen we een bakje met voer en drukken steeds het kopje van het dier hierin en tikken met onze vinger in het voerbakje. Het jong weet dat onze vinger voer betekent want hij is daar immers enkele dagen meegevoerd. Hij ervaart het als de kop van de ouder die in de voerbak pikt. In het begin voeren we hem na met de spuit.


Met de hand wordt geweekt voer in de snavel

gebracht.

Het jong begint de vingers te zien als snavel van

zijn ouders.

Hij volgt de vinger in het voer als was het de snavel

van een ouder.

Bij het zien van de vinger gaat hij nu al eten.

Vol enthousiasme springt hij in de voerbak bij het

zien van de vinger.

Probleem opgelost, hij eet zelf!


Geleidelijk aan leert hij zo zelf te pikken, en door er een bakje water naast te zetten en hem hier ook met zijn snavel in te drukken ook te drinken.


Met de hand gevoerde jonge duiven worden meestal erg tam.


Kalkgebrek bij de duivin

Tijdens de fok kan het soms voorkomen dat een duivin plotseling na het leggen mank gaat lopen. In eerste instantie zouden we dan aan Paratyfus denken. Maar bij inspectie van de poot blijkt er geen gewricht opgezet en dus ontstoken te zijn, hetgeen bij Paratyfus het geval zou wezen.

Vaak komt dit door kalkgebrek van de duivin. Het produceren van de eischaal neemt veel kalk, waardoor er bij de duivin gebrek aan kalk kan ontstaan. Dit is zeker het geval als er niet genoeg grit of roodsteen op het hok aanwezig is.

Het alsnog in voldoende mate verstrekken van grit en roodsteen en het geven van kalk per injectie of tablet bestrijdt het euvel.